AARDRIJKSKUNDE EXAMEN 2020
Algemeen
Aarde (Opbouw en afbraak van reliëf)
Algemeen
- Ken de begrippen (aangereikt door je docent), zoals deze op het examen gevraagd kunnen worden. Je kan deze begrippen vinden op examenblad.nl, zoek op “Syllabus Aardrijkskunde”.
- Wees specifiek. Als bijvoorbeeld gevraagd wordt. Geef twee woningkenmerken van een hedendaagse arbeiderswoning schrijf dan niet alleen “huur” of “kwaliteit” op maar een “lage” huur en een “slechte kwaliteit”.
- Bestudeer voordat de vraag gesteld wordt eerst de kaarten/bronnen goed. Op deze kaarten staat vaak specifieke unieke informatie.
- Als er staat “Gebruik bron ...”, verwijs dan ook naar gegevens in de bron bij je beantwoording!
- Als er twee redenen gevraagd worden, worden ook alleen de eerste twee opgeschreven redenen nagekeken! Ook al is de derde reden die je genoemd heb goed.
- Zorg dat je weet wat demografie inhoudt (als dimensie). Dit is de studie naar het gedrag van bevolkingsaantallen, dus het gaat over natuurlijke bevolkingsgroei (geboortecijfer en sterftecijfer) en migratie.
- Een hoge breedteligging betekent dicht bij de polen, een lage breedteligging dicht bij de evenaar.
- Verwar hoogteligging (reliëf/hoogte van een berg) niet met breedteligging (afstand in graden ten opzichte van de evenaar).
- Als er om een vergelijking gevraagd wordt, vergelijk dan ook! Velen beschrijven bij een vergelijking tussen twee gebieden slechts één gebied en gaan er dan maar van uit dat in het andere gebied het tegenovergestelde het geval is.
Daarmee gooi je één punt of alle punten weg, terwijl je het wel weet. - Met name fysische geografie leent zich voor tekeningen ter verduidelijking. Doe dat ook!
Hier kan je zeer veel punten bij winnen! - Ken de schaalniveaus; mondiaal, continentaal, nationaal, regionaal, lokaal (eventueel fluviaal).
- Pas op bij regionaal. Soms is de regio een groter grondgebied dan het nationale niveau (vb. de regio West-Afrika).
Aarde (Opbouw en afbraak van reliëf)
- Als een tsunami/golf de kust/ondiepte nadert dan wordt de golfhoogte groter en de golflengte kleiner. Zeg nooit dat de golf groter wordt. Dat is te vaag.
- Zorg dat je de drie hoofdgroepen gesteenten kent (stollingsgesteente, metamorf gesteente en sedimentgesteente) en herkent en dat je de belangrijkste bijbehorende steennamen kent en herkent.
- Bij vulkanisme spreek je over opbouwende druk van magma en bij aardbevingen van opbouwende spanning tussen platen. Haal deze twee niet door elkaar!
- Beschrijf explosief vulkanisme/ het ontstaan van stratovulkanen als volgt: plaat duikt onder andere plaatde duikende plaat smelt en het magma komt onder hoge druk te staanmagma zoekt een weg naar aardoppervlakbereikt oppervlak en zorgt voor explosief vulkanisme (gaat je waarschijnlijk twee/drie punten opleveren op het examen).
- Beschrijf het ontstaan van een caldera als volgt: er treedt een eruptie op bij een stratovulkaantop van de vulkaan wordt weggeslingerdde magmakamer leegt zich en stort inmagmakamer vult zich weer op met magma (eventueel ontstaat dan weer een kleine stratovulkaan in de caldera.
- Een nuttige atlaskaart is 216B, de plaatgrenzen en hun bewegingsrichting.
- Er zijn drie soorten gebergtes:
- Vulkanisch gebergte (vulkanen)
- Plooiingsgebergtes
- Breukgebergtes
Zorg dat je de verschillen kent.
- Een plaat (bijvoorbeeld de Euraziatische plaat) kan zowel oceanisch als continentaal zijn afhankelijk waar de plaatgrens zich bevindt (vb. bij IJsland oceanisch en bij India continentaal).
- Spreek niet van veel neerslag of weinig neerslag maar over neerslagoverschot (neerslag – verdamping is groter dan nul) of een neerslagtekort (neerslag min verdamping is kleiner dan nul).
- Neerslagtekorten kunnen aangevuld worden met irrigatie (toevoeren van water door mensen).
- Drainage is het tegenovergestelde van irrigatie (draineren betekent het afvoeren van water).
- De windroos zelf geeft nooit een windrichting aan en wijst in 99,9 % van de gevallen naar het noorden. Het geeft alleen de oriëntatie van een land aan.
- Ken het Köppensysteem en haal hoofletters en kleine letters niet door elkaar!
- Nuttige atlaskaarten zijn 222 (Köppen klimaatsysteem), 223 (landschapszones) en 224 (oorspronkelijke plantengroei of vegetatiezones). Deze drie kaarten zijn heel nauw aan elkaar gerelateerd.
- Zorg dat je het verschil weet tussen verdamping (van vloeibaar water naar waterdamp door opwarming) en condensatie (van waterdamp naar vloeibaar water door afkoeling).
- Wolken bestaan niet uit waterdamp! Het zijn vloeibare druppeltjes die door opwaartse luchtstromingen op hun plaats gehouden worden. Waterdamp is onzichtbaar.
- Wanneer ontstaat veel neerslag (wolken):
- Stijgende luchtcondensatie (wolkenvorming en neerslag)
- Door landoppervlakte van onder opgewarmde lucht (stijgingsregen)
- Door bergen (stuwingsregen) aan de loefzijde van de berg(keten).
- Door botsing met een koufront (rond 60e breedtegraad)/ warme lucht wordt opgestuwd
- Aanlandige wind (wind neemt verdampt vocht op uit zee)
- Door de aanwezigheid van de ITCZ (in moessongebieden). Dit is een lagedrukgebied.
- Door de aanwezigheid van lage druk aan het aardoppervlak (door de stijgende lucht).
- Stijgende luchtcondensatie (wolkenvorming en neerslag)
- Wanneer ontstaat droogte (heldere lucht) (min of meer tegenovergestelde van bovenstaande :
- Dalende lucht geen condensatie, maar ook geen verdamping, de lucht is immers al in gasvorm (waterdamp).
- Aan de lijzijde van een berg(keten), we noemen dit dan regenschaduw.
- Aflandige wind.
- Door de afwezigheid van de ITCZ (deze ligt dan verder naar het noorden of zuiden van het gebied).
- Door de aanwezigheid van hoge druk aan het aardoppervlak (door de dalende luchtstromingen).
- Zeg nooit (voorbeeld) “De ITCZ ligt boven Indonesië”, maar “De ITCZ ligt ten noorden van Indonesië”. Dus ook niet “onder” maar “ten zuiden van”. Derde optie: “De ITCZ ligt ter hoogte van Indonesië”.
- Westenwind betekent dat de oorsprong van de wind in het westen ligt, niet dat de wind naar het westen toe waait (dat is namelijk oostenwind).
- Temperatuur schrijf je niet als tempratuur (ergernis). Vergeet het “e”tje niet.
- Door gebergte krijg je vaak meer neerslag en dalen de temperaturen. Daardoor kunnen in berggebieden A-klimaten (tropische klimaten) veranderen in C-klimaten (zeeklimaten) of EH klimaten (hooggebergteklimaten).
- Hoe verklaar je de natte of de droge moesson in een bepaald gebied (stappenplan)
- Ligt de ITCZ ten noorden of ten zuiden van het gebied?
- Ten noorden dan is er een zuidoostpassaat. Ligt er in het zuidoosten een grote landmassa dan droge moesson, anders natte moesson
- Ten zuiden dan is er een noordoostpassaat. Ligt er in het noordoosten een grote landmassa dan droge moesson, anders natte moesson
- Ligt de ITCZ ten noorden of ten zuiden van het gebied?
- Tsunami’s hebben niets te maken met de ITCZ of windstromingen! (Endogeen versus exogeen) en worden niet door stormen, orkanen of tornado’s veroorzaakt. In dat geval zou men opstuwing van water spreken en niet van tsunami’s.
- Als een vraag gebaseerd is op een bron of een specifieke atlaskaart m.b.t. windstromingen ga dan uit van deze bron/atlaskaart en verval niet in algemeenheden (vb. zuidoostpassaat, noordoostpassaat). De bron en atlaskaart geeft immers de lokale wekelijke situatie.
- Ken de Coriolisregel.
- Noordelijk Halfrond: Hogedrukgebieden, luchtstromingen waaien met de klok mee. Lagedrukgebieden, luchtstromingen waaien tegen de klok in.
- Zeestromingen volgen vaak de luchtstromingen, naast de thermohaliene redenen.
- De zeespiegel stijgt door smelten van landijs en thermische expansie.
- Zeg nooit de zee wordt “zoet” door smelten van landijs, maar de zee wordt “minder zout”.
- Het verhang/verval en stroomsnelheid is stroomopwaarts (dichter bij de bron/bergen) altijd hoger. Het debiet is stroomafwaarts (dichter bij de monding/zee) altijd hoger door watertoevoer van zijrivieren.
- Verhang is verval gedeeld door het aantal kilometers.
- Een regiem wordt nooit hoger of lager. Een regiem wordt regelmatiger of onregelmatiger!
- Een debiet/afvoerpiek/vertragingstijd wordt wel hoger of lager.
- Zorg dat je weet wat maatgevende afvoer is (begrippenkennis)
- Als er water in een rivier komt (dus tussen de winterdijken) wordt het binnen de drietrapsstrategie (bijna) altijd afgevoerd. De vertragingstijd moet dan zo kort mogelijk zijn.
- De vertragingstijd moet alleen lang zijn als het water de rivier nog niet heeft bereikt (buiten de winterdijken). Dus m.b.t. de drietrapsstrategie vasthouden en bergen.
- Klimaatverandering: zomers worden droger, winters worden natter, temperatuur stijgt in beide gevallen.
- Smelten van landijs en thermische expansie hebben met de zeespiegelstand te maken en niet direct met de rivierstand.
- Binnendijks wonen de mensen, buitendijks stroomt de rivier.
- Over een piekafvoer kan je twee zaken zeggen; de piek wordt lager en wordt over een langere tijd uitgesmeerd (bij een goede sponswerking van het landschap) of de piekafvoer is kortstondig en hoog (bij een lage sponswerking van het landschap). Benoem ook beide zaken!
- Bestudeer het verhaal behorende bij het retentiebekken Volkerak goed!
(bij westerstorm wordt de Haringvlietdam/Maeslantkering gesloten om het opstuwende zeewater tegen te houden. De Maas kan dan zijn rivierwater meer lozen op zee. Dat leidt tot gevaar voor Rotterdam. Daarom wordt het overtollige Maaswater (totdat de storm voorbij) is geborgen in het Volkerak (retentiegebied). Het Volkerak moet daarom wel een lage waterstand hebben) - Stroomopwaarts worden relatief veel maatregelen genomen die met vasthouden en bergen te maken hebben en stroomafwaarts relatief veel maatregelen die met afvoeren te maken hebben.
- Maatregelen die je in de bovenloop doet hebben effect voor de hele rivier verder stroomafwaarts en zijn daarom effectief (op fluviaal schaalniveau).
- Je spreekt niet over rivierbedverdieping maar zomerbedverdieping. De rivier stroomt namelijk in de winter ook buiten het zomerbed. Wees specifiek!
- (VWO) Duinen ontstaan door opwaaien van zand van strandwallen en het strand.
- Er zijn drie soorten rivieren;
- Regenrivieren (geen hooggebergte in het stroomgebied) vb. Maas/Loire/Schelde
- Smeltwaterrivieren (hooggebergte in het stroomgebied, waarbij dit hooggebergte dicht bij de riviermonding in zee ligt)
- Gemengde rivier (hooggebergte in het stroomgebied, waarbij dit hooggebergte ver van de riviermonding in zee ligt) vb. Rijn
- De Rijn is een smeltwaterrivier bij Basel maar is veranderd in een gemengde rivier bij Lobith (waar deze NL binnenstroomt) door de invloed van alle zijrivieren die regenrivieren zijn.
- Regenrivieren en smeltwaterrivieren hebben een onregelmatig regiem (beiden zijn inverse van elkaar), gemengde rivieren hebben een regelmatig regiem.
- Als (na neerslag) de basisafvoer (via grondwaterafstroming) groter wordt neemt de piekafvoer (oppervlakteafstroming) af en andersom. Hoe groter de basisafvoer, hoe minder kans op overstromingen want de vertragingstijd wordt groter.
- Zorg dat je het verschil weet tussen neerslagintensiteit en neerslagvariabiliteit.
- Strandsuppletie en vooroeversuppletie zijn twee vormen van zandsuppletie.
Strandsuppletie en zandsuppletie worden vaak door elkaar gehaald. - Zeg niet “goed voor de natuur”, maar “hogere ecologische waarden”.
- Er worden nooit wijken in een stad gebouwd specifiek voor allochtonen of mensen uit voormalige koloniën.
- Lees goed of de vraag over woningkenmerken gaat of omgevingskenmerken.
- Als gesproken wordt over “openbare ruimte” gaat het dus niet over woningen.
- Als er over veiligheid gesproken wordt, onderzoek dan of het over veiligheid m.b.t. criminaliteit gaat of over verkeersveiligheid. Een vraag gaat vaak maar over één van beiden.
- Een wijk wordt niet veiliger als je mogelijke vluchtroutes afsluit. De pakkans wordt hoogstens groter.
- Als je twee wijken moet vergelijken maak dan ook een vergelijking. Als je bijvoorbeeld allen zegt; “in wijk B wonen mensen met een WW-uitkering” is dat niet voldoende. Wel als je zegt;
“in wijk B wonen meer mensen met een WW-uitkering dan in wijk A”. - Zeggen dat een land in ontwikkeling is, is vaak onvoldoende. Noem het dan bijvoorbeeld economische ontwikkeling (wordt vaak bedoeld). Ontwikkeling kan op elke dimensie plaatsvinden (ook (sociaal) cultureel, politiek, demografisch etc.)
- Als het over jonge mensen hebt wees dan specifiek, betreft het kinderen, studenten, jonge gezinnen etc. Jonge mensen is te vaag!
- Men sluit niet een fabriek/industriegebied met als doel om gentrificatie te gaan doen. De fabrieken zijn failliet (veelal door concurrenten of uitschuiving naar lagere lonen in het buitenland) en daarna kan (eventueel) gentrificatie plaatsvinden.
- Bouwbedrijven zorgen voor gentrificatie, later worden deze panden verkocht. De hoogopgeleiden doen het bouwwerk (de gentrificatie) niet zelf of geven daar opdracht voor.
- Als de “aard” van voorzieningen verandert, zeg dan niet het wordt “mooier” of “schoner”, want dan blijft de aard het zelfde. Goed antwoorden zijn bijvoorbeeld “cultureler”, “meer gericht op hogere inkomens/luxer” etc.
- De Randstad bestaat uit een noordvleugel, zuidvleugel en een middengebied (Het groene hart).
- Suburbanisatie in NL vond plaats na de oorlog (jaren 50 tot jaren 80), re-urbanisatie (vanaf jaren 90). Herstructurering (sociale klassen mengen door bouwprojecten) is het huidige politieke beleid van de laatste ca. 15 jaren.
- Gentrificatie heb je niet in VINEX-wijken. Deze worden namelijk volledig nieuw uit de grond gestampt.
- In Limburg zijn de grondstoffen (steenkool) niet op. Ze zijn alleen niet meer kosteneffectief te winnen. Concurrentie lagelonenlanden.
- Als de demografische druk afneemt (bijvoorbeeld door de relatieve afname van kinderen of ouderen t.o.v. de productieve bevolking) neemt het BNP niet toe door dat het gemiddeld aantal mensen afneemt, maar omdat er geld bespaard kan worden door minder investeringen die nodig zijn voor de improductieve groepen. Dit geld kan dan gebruikt worden voor economische ontwikkeling (investeringen) en krijg je daardoor groei van het BNP.
- Migratie behoort niet tot de natuurlijke bevolkingsgroei.